De Europese Commissie werkt momenteel aan nieuwe richtlijnen rond luchtkwaliteit. [1] Hiermee worden de normen voor fijn stof verder aangescherpt en wordt aan burgers het recht op schadevergoeding toegekend. De herziening moet ervoor zorgen dat burgers die gezondheidsschade lijden door luchtvervuiling recht hebben op compensatie.
Het bekomen van schadevergoeding voor milieuschade is vandaag de dag geenszins evident. In de praktijk lopen de meeste vorderingen stroef bij het bewijzen van het oorzakelijk verband tussen de fout van de vervuilers en de geleden schade.
Vooreerst zal de eiser de schade aan zijn gezondheid moeten bewijzen. Dit zou kunnen door middel van een medische diagnose. De echte uitdaging ligt echter in het bewijzen van het causaal verband tussen deze schade en de milieuvervuiling.
Een eerste obstakel is het identificeren van de vervuilende bron of de vervuiler. Vaak is milieuschade hetgevolg van een complexe opeenstapeling van factoren. [2] Zo kan de schade bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een stof die door verschillende exploitanten wordt geloosd, of door de combinatie van vervuilingsbronnen doormeerdere exploitanten. [3] Nog moeilijker wordt de bewijsvoering wanneer de verstoring plaats vindt in eenreeds in ruime mate verontreinigd milieu. [4]
Vervolgens is het in geval van lichamelijke schade niet eenvoudig vast te stellen of de gezondheidsschade (bv. kanker), het gevolg is van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, of daarslechts voor een deel aan te wijten is en voor het overige wordt veroorzaakt door de levensstijl van het slachtoffer of het gevolg is van toeval. [5]
Hoewel men in milieuzaken vaak steunt op wetenschappelijk bewijsmateriaal, kan men haast nooit tot absolute wetenschappelijke zekerheid komen. Gelukkig volstaat het in ons rechtsysteem om slechts een hoge graad van waarschijnlijkheid aan te tonen, de zogenaamde gerechtelijke zekerheid. [6] Men spreekt van gerechtelijke zekerheid wanneer de rechter niet langer aan het tegendeel moet twijfelen, ook al is dit in theorie nog mogelijk. [7]
Verder spelen ook feitelijke vermoedenseen belangrijke rol in milieugeschillen. Wanneer de eiser, die de volle bewijslast draagt, zich kan beroepen op feitelijke vermoedens zoals scheikundige en biologische gegevens, is het aan de verweerder om te tonen datde feitelijke vermoedens niet gelden. [8]
Het recht op een eerlijk proces (gewaarborgd door artikel 6 EVRM) vereist dat het bewijs mogelijk is. [9] Artikel 8.6 NBW geldt onverminderd de verplichting tot medewerking van alle partijen aan de bewijsvoering. [10] De persoon waarop de bewijslast rust wordt in geval van negatieve en complexe positieve feiten niet vrijgesteld van die bewijslast, maar de rechter dient dan om billijkheidsredenen genoegen te nemen met een verlaagde bewijswaarde. [11]
Op de regel van het bewijs door zekerheid bestaat evenwel een uitzondering, nl. het bewijs door waarschijnlijkheid. Omdat negatieve feiten niet bewezen kunnen worden (bv. bewijzen dat men iets niet heeft gedaan), volstaat het bewijs van de waarschijnlijkheid van dat feit. [12] Het begrip ‘waarschijnlijkheid’ wordt echter niet door de wetgever gedefinieerd. In de rechtsleer spreekt men van waarschijnlijkheid als er “zwaarwegende gronden bestaan die de juistheid van de feitelijke aanvoering op objectieve wijze ondersteunen, zonder dat er sprake moet zijn van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”. [13]
Voor positieve feiten geldt hetzelfde wanneer het door de aard van het feit onmogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen. [14]
In milieuzaken is het bijvoorbeeld onmogelijk om zeker bewijs te leveren van het feit dat een vervuilende bron de enige oorzaak is van de geleden schade. Hiervoor zou het slachtoffer moetenbewijzen dat zij geen ongezonde levensstijl kende of dat er geen enkele andereverklaring bestaat behalve de milieuvervuiling. Dit zijn negatieve feiten, waarvoor het slachtoffer geen bewijs kan leveren en waarvoor dus het bewijsdoor waarschijnlijkheid volstaat. Vanaf dat het oorzakelijk verband zeerwaarschijnlijk is en de alternatieven, hoewel niet volledig onmogelijk, nietwaarschijnlijk lijken, moet het oorzakelijk verband als vaststaand wordenbeschouwd. [15]
In het tweede geval is het gezien de aard van het feit onredelijk om er zeker bewijs van de leveren. In de rechtspraak en rechtsleer komt het voorbeeld i.v.m. diefstalverzekering vaak voor. “Van een verzekerde kan namelijk niet verwacht worden dat hij op rigoreuze wijze een positief en absoluut zeker bewijs kan leveren van de werkelijkheid van de gepleegde diefstal. Het volstaat dat hij de waarschijnlijkheid en de oprechtheid van de door hem afgelegde verklaringen aantoont.” Ook geeft men het voorbeeld van vaststelling van vaderschap. Dit kan namelijk enkel via een DNA-test die men niet verplicht kan afnemen, gezien het recht opeerbiediging van de fysieke integriteit. [17] Toegepast op milieuzaken kan men zo bijvoorbeeld het morele argument aanvoeren door te stellen dat de schade niet slechts toekomt aan één persoon, maar aan een hele gemeenschap op grote schaal.
Door het nieuwe artikel 8.6 NBW zal men in de toekomst wellicht steeds meer genoegen zal nemen met een grote waarschijnlijkhied dan een sluitend wetenschappelijke bewijsvoering. [18]
Om zeer onbillijke gevolgen te vermijden voorziet artikel 8.4, lid 5 NWB in de mogelijkheid voor de rechter om in uitzonderlijke omstandigheden de bewijslast om te keren, indien de toepassing van de gemene bewijsregels kennelijk onredelijk zou zijn. Dit is echter een artikel dat tot op heden nog niet werd toegepast, dit omdat de toepassingscriteria zeer strik zijn.
Ten eerste zijn er twee inhoudelijke criteria: er moeten uitzonderlijke omstandigheden voorhanden zijn (1) en de toepassing van de gemene bewijsregels moet kennelijk onredelijk zijn (2). Met dit laatste wordt bedoeld dat er geen onredelijke last mag vallen op de schouders van de partij die de bewijslast draagt. [19] Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de tegenpartij niet langer het bewijs in handen heeft, ongeacht of de verdwijning van dat bewijs al dan niet te wijten is aan een fout van haar kant, wanneer de partijen weigeren mee te werken aan de bewijsvoering of wanneer het onmogelijk is voor de partijen om bewijs te leveren. [20]Het louter bestaan van een economisch onevenwicht tussen de partijen (denk aan een particulier tegenover een grote onderneming), is geen reden om het bewijsrisico om te keren. [21]
Tot slot geldt er een subsidiariteitsvereiste. De rechter kan de mogelijkheid uit artikel 8.4, lid 4 NBW slecht gebruiken wanneer hij alle nuttige onderzoeksmaatregelen reeds heeft bevolen en erover gewaakt heeft dat alle partijen meewerken aan de bewijsvoering. [22]
Milieu- en klimaatrampen worden vandaag de dag steeds vaker aan de kaak gesteld door het maatschappelijk middenveld en de publieke opinie. Wereldwijd zoeken schadelijders en milieuorganisaties in dit kader met wisselend succes hun weg naar de rechtbank.
In 2020 heeft een rechtbank in Londen vastgesteld dat de dood van een negenjarig meisje te wijten is aan luchtvervuiling. Het meisje, Ella Kissi-Debrah, overleed in 2013 na een astma-aanval.
In een onderzoek kwam naar voren dat ze mogelijk nog had geleefd als de luchtvervuiling in haar woonomgeving de internationale en Europese normen niet had overstegen.
Philip Barlow, de lijkschouwer in de zaak, zeidat Ella blootgesteld werd aan ‘buitensporige’ hoeveelheden fijnstof en stikstofdioxide, die vele malen hoger zijn dan het niveau van luchtvervuiling dat volgens normen van de Europese Unie en de Wereldgezondheidsorganisatie medisch verantwoord is.
Deze historische uitspraak heeft tot dusver bij ons nog geen navolging gekregen. Voorlopig lijkt de lat voor het leveren van bewijs in zaken rond luchtverontreiniging in ons land hoger te liggen. De vraag luidt hoe waarschijnlijk het bewijs in milieugeschillen moet zijn alvorens het in de rechtbank wordt aanvaard. Wanneer is er voldoende gerechtelijke zekerheid om niet langer te twijfelen aan het feit dat luchtvervuiling ernstige gezondheidsschademet zich meebrengt, hetgeen reeds onomstotelijk door de wetenschap wordt aanvaard?
[1] Directive of the European parliament and of the council on ambient air quality andcleaner air for Europe, EUR-Lex 52022PC0542
[2] M. DEKETELAERE, Recente ontwikkelingeninzake de aansprakelijkheid voor en verzekering van milieuschade, Brugge, dieKeure, 1993, 546.
[3] A. CARETTE, “Milieuaansprakelijkheid”, OBO 2013, afl. 94, 132.
[4] A. CARETTE, “Aansprakelijkheid voor fout” , in A. CARETTE et al., Milieuzakboekje. Leidraad voor de milieuwetgeving inVlaanderen, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2022, 1426.
[5] A. CARETTE, “Milieuaansprakelijkheid”, OBO 2013, afl. 94, 132.
[6] Artikel 8.5 NBW; A. CARETTE, “Milieuaansprakelijkheid”, OBO 2013, afl. 94, 134.
[7] J. BAECK, “Het nieuwe bewijsrecht in burgerlijke en ondernemingszaken. Algemene bepalingen”, in I. CLAEYS (ed.), Recentewetgevende hervormingen: nieuw en beter?, XVe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Mechelen, Wolters KluwerBelgium, 2021, 232.
[8] A. CARETTE, “Milieuaansprakelijkheid”, OBO 2013, afl. 94, 133.
[9] B. VANLERBERGHE, “Deel V. Het bewijs”, inT. VANSWEEVELT en B. WEYRS, Handboek verbintenissenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2019, 1019.
[10] B. CATTOIR, Algemene principes vannieuw burgerlijk bewijsrecht, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2020, 50.
[11] B. CATTOIR, Algemene principes van nieuw burgerlijk bewijsrecht, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2020,50-51.
[12] Artikel 8.6, lid 1 NBW; Kh. Brussel 31 mei 1996, JLMB 1996, 1588; Arbrb. Gent (afd. Roeselare, 3e k.) 6mei 2021, TGR-TWVR 2021, afl. 4, 249; Luik (burg.) 3 december 2019, JLMB 2020, afl. 42, 1971.
[13] B. CATTOIR, Algemene principes van nieuw burgerlijk bewijsrecht, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2020, 51;W. VANDENBUSSCHE, Bewijs en onrechtmatige daad, Antwerpen, Intersentia,2017, 621.
[14] Artikel 8.6, lid 2 NBW.
[15] Luik (20e k.) 16 september2021, JLMB 2022, afl. 24, 1058.
[16] Rb. Hasselt 21 oktober 1999, A.J.T.1999-00, 722; zie ook: Cass. 22 januari 2009, Arr.Cass. 2009, 227.
[17] Antwerpen (F1M k.) 20 april 2021, nr.2019/FA/913, P&B, afl. 4, 180.
[18] A. CARETTE, “Aansprakelijkheid voor fout”,in A. CARETTE et al., Milieuzakboekje. Leidraad voor de milieuwetgeving inVlaanderen, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2022, 1427.
[19] W. VANDENBUSSCHE, “Artikel 8.4”, in X, Bijzondere overeenkomsten.Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, losbl. 13 dln, 2021, 126.
[20] W. VANDENBUSSCHE, “Artikel 8.4”, in X, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, losbl. 13 dln, 2021, 127.
[21] MvT bij wetsontwerp van 31 otkober 2018houdende invoeging van Boek 8 “Bewijs” in het Nieuw Burgerlijk Wetboek, Parl.St.2018-19, nr. 3349/001, 14.
[22] W. VANDENBUSSCHE, “Artikel 8.4”, in X, Bijzondere overeenkomsten.Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen,Wolters Kluwer Belgium, losbl. 13 dln, 2021, 128.